Prof. Bob Smalhout: De man die zich nergens bij neerlegt

Door Carel Brendel, 2 juli 2015

Image466
Dit artikel verscheen op 8 juni 1998 in het Algemeen Dagblad

BIJ DE EERSTE vraag reageert prof. dr. Bob Smalhout als door een adder gebeten: ‘Hebt u zich al een beetje verzoend met uw pensioen?’ Een efficientere methode om de man boos te maken valt er waarschijnlijk niet te verzinnen.

Vijf jaar geleden vertrok Smalhout bij het Academisch Ziekenhuis Utrecht (AZU), op grond van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het gedwongen afscheid is voor hem een open wond die pijn blijft doen.

“Het pensioen is een complete ramp. Het vreselijkste wat mij overkomen is. Een grote hartoperatie is minder erg. Als die achter de rug is, herstel je weer. Pensioen is een ziekte waarvan je nooit meer beter wordt. Waarom moet ik me daarmee verzoenen. Ik zie geen reden. Ik leg me nooit neer bij iets.’

Bob Smalhout en zich ergens bij neerleggen, die twee begrippen gaan inderdaad niet samen, zo leert de levensloop van Nederlands bekendste anesthesioloog. Hij mag dan de gevierde wetenschapper zijn, die zich heeft gesetteld in Bosch en Duin, een welgestelde enclave in de bossen bij Zeist, tegelijk is hij de rebel uit de Amsterdamse Transvaalbuurt gebleven, die met het hart op de tong geen enkel blad voor de zijn mond neemt.

Dat Smalhout een vechter is, laat hij al zien als jonge man. Hij groeit op in een typisch Amsterdams arbeidersgezin. Zijn joodse vader en hervormde moeder zijn verknocht aan de SDAP en de naoorlogse voortzetting daarvan, de PvdA. Zelfstudie is in deze kring vanzelfsprekend, maar de financiele middelen voor een medicijnenstudie zijn dat niet. Als werkstudent met de meest uiteenlopende baantjes bereikt hij toch wat hij als kind altijd al wil: dokter worden.

Tussen de witjassen ontpopt Smalhout zich als dwarsligger. Hij specialiseert zich in een onderontwikkeld vakgebied: de anesthesiologie. In Utrecht krijgt hij een aanstelling als hoogleraar. Zelden heeft een inaugurele rede zoveel beroering gewekt als die van Smalhout in 1972. In De dood op tafel onthult de kersverse prof dat per jaar ten minste 200 patienten overlijden door gebreken in de anesthesie. Veel collega’s nemen hem deze openheid voor altijd kwalijk.

In 1981 raakt hij in conflict met de leiding van het AZU, omdat hij bij het ministerie een fout van een collega aankaart. Het Centraal Medisch Tuchtcollege berispt hem wegens het schenden van het ambtsgeheim. Later maakt de AZU-directie haar excuus – als blijkt dat Smalhout terecht alarm heeft geslagen – maar de berisping wordt niet ingetrokken. Hoewel de maatregel hem nog steeds hoog zit, is Smalhout weer on speaking terms met minister Borst, zijn tegenstandster als toenmalig medisch directeur van het AZU.

Hieruit mag blijken dat Smalhout niet het type is om in een schommelstoel achter de geraniums te gaan ‘genieten van zijn welverdiende rust’. Dergelijke uitdrukkingen maken hem alleen maar woedend. “Mensen zeggen dan tegen me: wat heerlijk voor je dat je niet meer hoeft te werken. Hoe komen ze erop? Tegen iemand die als gevolg van een dwarslaesie in een rolstoel is beland, zeg je toch ook niet: wat heerlijk voor je dat niet meer hoeft te lopen.’

Smalhout mist zijn werk, maar als surrogaat is hij 70 uur per week in de weer. En dat niet met hobby’s als vliegen en motorrijden. Hij roert zich op congressen, adviseert ziekenhuizen in binnen- en buitenland, houdt lezingen en schrijft boeken en publiceert zijn wekelijkse rubriek in De Telegraaf. Wie daaraan nog mocht twijfelen: Nederland zal weten dat prof. Smalhout zich nergens bij neerlegt.

Bij het tuinhek in Bosch en Duin wachten twee grimmig ogende herdershonden de bezoeker op. Maar hij hoeft niet te vrezen. De herders zijn vriendelijke kwajongens, die enthousiast achter een stok of tennisbal aanhollen. Deze ontvangst mag symbolisch heten; ook hun baasje blijkt minder vervaarlijk dan je zou afleiden uit zijn columns. In zijn werkkamer toont hij zich een vriendelijk gastheer, die in hartstochtelijke discussie gaat over alles wat in zijn uitgebreide interessesfeer ligt.

Elke dag neemt hij zeven kranten door; niet alleen zijn eigen Telegraaf, ook het Algemeen Dagblad (“eveneens een uitstekende krant’), de Volkskrant, NRC Handelsblad (“soms erg elitair’), Trouw, Het Parool en Utrechts Nieuwsblad, plus de knipsels die de mensen uit het land hem toesturen. Alles wat hem opvalt, knipt hij uit voor zijn archief.

Prof. Smalhout gaat geen onderwerp uit de weg, van de voetbalgekte tot de Tweede Wereldoorlog. Zijn banbliksems naar ‘progressieve wereldverbeteraars’ vallen goed bij de achterban van wakker Nederland, maar soms waagt hij zich aan opinies die voor de Telegraaf-lezer controversieel kunnen zijn. Zo stond hij stil bij het boek waarin de Indische misdaden van de latere premier Colijn werden onthuld. Viel dat niet slecht bij de lichtgeraakte Indie-veteranen, die niets willen weten van Nederlandse excessen in de archipel? Boze brieven kwamen er niet. Misschien niet, omdat Smalhout regelmatig schrijft over het vergeten oorlogsleed van de Indische Nederlanders.

Wie zijn stukjes wat langer volgt, stuit op vaste thema’s: de discriminatie van ouderen, de ‘verloedering’ van het onderwijs, het gebrek aan historisch besef, de ‘waanzin’ van de nieuwe spelling, het kille en klinische klimaat in de gezondheidszorg, de ‘kromme dwaalwegen’ van de rechtsstaat.

De boosdoeners zijn de rebellen van de jaren 60, de verkondigers van ‘vrijheid blijheid’ en ‘alles moet kunnen’. Zoals de twee bewindslieden op Onderwijs, Ritzen en Netelenbos. Citaat: “En zo kijken Jo en Tineke thans ontsteld naar het afschrikwekkend resultaat van 30 jaar progressief onderwijsbeleid. Geweld en chaos op vele scholen, een verloren generatie, naar het buitenland vluchtende studenten, afgebrande leraren, drugs en seksueel misbruik op school en enorme zwarte gaten in de kennis van kinderen.’

“De maatschappij lijdt aan ziekten’, aldus de schrijvende medicus, “al zijn er ook gezonde delen. In zo’n geval moet je als een arts de patient observeren, een diagnose stellen en er wat aan doen. Mijn diagnose is, dat we zitten met de erfenis van de jaren 60 en 70, waarin de hele maatschappij ondersteboven is gezet met ingrijpende gevolgen voor de religie, de krijgsmacht, het onderwijs, de moraal, de openbare orde, de justitie. We kregen de Mammoetwet. Er ontstond een sfeer van: weg met alles.’

U geeft links de schuld van het verval van normen en waarden. Maar Cals, de man van de Mammoetwet, zat in de KVP, de voorloper van het CDA.

“Die wet is een typisch rooms-rood product. De PvdA heeft altijd belangstelling gehad voor politiek morrelen aan het onderwijs. De katholieke politici hadden hun eigen motieven. Ze kwamen veelal van uiterst autoritaire jezuietenscholen. Onderwijstechnisch waren die voortreffelijk, maar aan de buitengewoon strenge discipline hadden velen geen prettige herinnering. Hand in hand met de progressieve politici hebben deze katholieken het onderwijs omgegooid. Het moest aardig, gezellig en anti-autoritair worden. Corrigeren was uit den boze. Dat zou een psychotrauma veroorzaken aan het tere kinderzieltje. Het gevolg is een generatie die niets weet. Ze kunnen geen twee getallen optellen zonder zakjapanner. Alles van voor 1950 zien ze als de duistere Middeleeuwen. Laatst las ik over ‘middeleeuwse stoommachines’. Deze leerlingen hebben het historisch besef van koalaberen in een dierentuin, die eten, drinken en aan een boomtak hangen. Moeten we met dit soort jonge mensen een toekomst opbouwen?

“Het verzet tegen de oude maatschappij was voorstelbaar. We hadden een keurig geregelde maatschappij met benauwende fatsoensnormen. Een gereformeerde huisvrouw kocht niet twee ons koekjes bij de katholieke kruidenier. Iedereen gedroeg zich netjes en degelijk. Ook in de oorlog, toen juist verzet was geboden. Onze ambtenaren hadden iedereen keurig geregistreerd. Procentueel zijn hier de meeste joden vermoord. Ik woonde in de Transvaalbuurt. Al mijn vriendjes en vriendinnetjes zijn weg. Van mijn familie is niks overgebleven, zo’n kleine 100 man, helemaal weg. Alles en iedereen was verlamd. Niemand wist hoe je de Duitse terreur hanteren moest. Ik begrijp dat tegen deze keurigheid verzet kwam. Maar helaas is dat protest volledig doorgeslagen. In het hoger onderwijs is ongelooflijk veel talent verloren gegaan door oeverloos vergaderen, en kon er een sfeer ontstaan dat iedereen recht heeft op een diploma. De gekte sloeg over naar justitie. Er kwam meer aandacht voor de crimineel dan voor het slachtoffer. Je kreeg het begrip ‘kleine criminaliteit’. Krankzinnig toch. Je bent crimineel of niet. Je bent toch ook niet een beetje zwanger.’

Is alle verwording het werk van links? Ik herinner me niet dat we van de vernieuwers op skivakantie moeten in Nieuw-Zeeland, de kinderen naar school moeten rijden als het regent of hen moeten verwennen met dure merkkleding.

“Natuurlijk, veel absurditeiten zijn ontstaan doordat het economisch goed ging. We kunnen ons allerlei flauwekul permitteren. De mensen worden decadent. Een vakantie op Bali is niets bijzonders meer. Maar ook daarvan zie je nu de terugslag. Mensen vinden het heerlijk om met hun familie uit te waaien op Texel en Vlieland. Mijn grootouders hadden als enige vakantie een fietstochtje naar Nunspeet. Dat was voor hen een soort expeditie naar de Himalaya. Een halve eeuw later konden ze nog vertellen hoe heerlijk het was om te fietsen op de Veluwe. Of je geniet is een kwestie van geestelijke instelling.’

Smalhout krijgt zoveel reacties, dat hij inmiddels een prive-secretaresse heeft om alle post te kunnen beantwoorden. In driekwart van de lezersbrieven is de krantencolumn een indirecte aanleiding om een medisch probleem voor te leggen. “Als algemeen arts kan ik natuurlijk niet alles oplossen. Soms bel ik wel eens een bevriende specialist uit een andere discipline.’ De anesthesioloog is niet het type medicus dat alle alternatieve geneeskunde per definitie afwijst. “Zeker niet. De reguliere geneeskunde is voortgekomen uit vormen van alternatieve geneeskunst. Bovendien zijn er alternatieve therapieen die het goed doen. Veel genezers bieden wat de moderne geneeskunst niet biedt: persoonlijke aandacht. De wetenschap is sterk getechnocratiseerd. Artsen lijken vaak op in het wit geklede monteurs. Bij een gebroken been zit je dan goed, maar als een ziekte gepaard gaat met psychische en sociale problemen, geven veel artsen niet thuis. Patienten krijgen soms hun doodvonnis in een minuut te horen en moeten het dan verder uitzoeken. Dan moet je niet verbaasd zijn als mensen hun heil in het alternatieve circuit zoeken. Die genezers geven de mensen hoop en aandacht en dat wil iedereen toch hebben.’

Twintig jaar terug kon je je in veel kringen niet met De Telegraaf vertonen. Wordt de krant meer geaccepteerd nu alles naar het midden opschuift?

“Ik merk daar weinig van. In het kringetje van specialisten en wetenschappers begrijpen ze vaak niet dat ik voor die krant werk. Ze kijken me dan aan alsof ik voor een pornoblaadje schrijf. Maar ze lezen me wel. Bij de kapper, zeggen ze. Of hun werkster heeft zogenaamd een stukje voor ze uitgeknipt.’

U bent van 1927. Krijgt u het gevoel dat de tijd begint te dringen?

“Het hele leven heb ik al het gevoel dat ik mijn tijd goed moet besteden. Ik zit niet te rekenen van: hoeveel tijd heb ik nog? Ik heb hetzelfde gevoel dat ik had toen ik 20 was. Mijn leven lijkt nog eindeloos lang. Misschien wordt het anders als ik een ziekte zou hebben. Maar dan nog houd ik me aan het gezegde van Maarten Luther: Als de wereld morgen vergaat, zal ik vandaag nog een appelboom planten. Ik weiger rekening te houden met het einde.’