Na de sjeiks – de komende instorting van de Golf-monarchieën
Door Carel Brendel, 13 mei 2013
Haalt de Sovjet-Unie 1984? Zo heette een essay van de Russische schrijver Andrej Amalrik, waarin hij in 1969 de ondergang van het Sovjet-imperium voorspelde. De Russische dissident mikte zeven jaar te vroeg. Ook zijn directe aanleiding (een grensconflict met China) klopte niet. Zelf haalde Amalrik 1984 niet eens door een dodelijk verkeersongeluk. Een vergelijkbare onheilsprofetie ligt er nu van de Britse wetenschapper Christopher Davidson. Vorig jaar verscheen zijn boek After the sheikhs. Daarin voorziet Davidson het naderende einde van maar liefst zes koninkrijken en vorstendommen aan de Perzische (of Arabische) Golf. Ondanks hun fenomenale rijkdom en hun vrijwel absolute macht ziet de toekomst er volgens de auteur somber uit voor de feodale heersers van Saoedi-Arabië, Koeweit, Bahrein, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Qatar en Oman. Binnen twee tot vijf jaar vallen de oliesjeiks om als dominostenen.
Davidson wacht een gouden toekomst als Midden-Oosten-expert als zijn verwachtingen uitkomen. Maar het blijft hachelijk om boeken te schrijven met een voorspellend karakter. Davidson, lector Regerings- en Internationale Zaken aan de Universiteit van Durham en daarvóór enkele jaren werkzaam aan een universiteit in de VAE, biedt echter meer dan een provocerende toekomstvoorspelling. Hij geeft een actuele analyse van de stand van zaken in de Golfstaten; zes landen, die hun macht en rijkdom te danken hebben aan enorme aardolie- en gasvoorraden onder het Arabische woestijnzand.
Halverwege de vorige eeuw begon de oliewinning in een regio, die in staatkundig opzicht ook nu nog in de Middeleeuwen vertoeft. Het grootste land, Saoedi-Arabië, wordt beheerst door een coalitie van het regerende koningshuis en de oer-conservatieve Wahabitische geestelijkheid. Aan de rand van het schiereiland regeren de kleinere emirs en sultans met ijzeren hand, steunend op een kleine familiekliek. Er zijn bijna geen grenzen aan hun macht. Ze hoeven geen verantwoording af te leggen aan parlementen, rekenkamers, kritische media of een lastige publieke opinie. Tegen alle moderne ontwikkelingen in houdt het feodale staatsmodel, ontstaan vóór de komst van de internationale olie-industrie, nog altijd stand.
Davidson legt goed uit hoe het komt dat de sjeiks zich tot dusver konden handhaven. De oliewinning bracht de moderne tijd naar het Arabisch schiereiland, maar stelde de heersers tegelijk financieel in staat om alle aanzetten naar een moderne staat in de kiem te smoren. Dat gebeurde allereerst door mogelijke onvrede bij de onmondige onderdanen af te kopen. De sjeiks creëerden een welvaartsstaat die hun eigen burgers van de wieg tot het graf verzorgt. Dankzij de oliedollars was er veel geld beschikbaar voor de bouw van woningen, ziekenhuizen, scholen en andere sociale voorzieningen. Ondertussen wordt het zware werk verricht door een legioen van lager betaalde gastarbeiders uit Azië. Deze derderangsburgers verblijven echter te kort aan de Golf om een politieke bedreiging te vormen voor de machthebbers.
De oliedollars hielpen de sjeiks ook, zo betoogt Davidson aan de hand van talloze voorbeelden, om veel goodwill te kweken in het buitenland. Emirs kopen grote voetbalclubs, halen het Formule 1-circus in huis, sponsoren musea en universiteiten (in veel gevallen faculteiten voor islamstudies), doen aan ontwikkelingshulp in Afrika en Azië, of werken mee aan vredesoperaties. Aan hun invloed op westerse universiteiten zit ook een bedenkelijke kant, betoogt de Brit. Hoewel er officieel geen voorwaarden zijn verbonden aan de universitaire donaties, ontstaat er een cultuur van zelfcensuur bij wetenschappelijke instellingen. Toekomstige financiering kan immers in gevaar komen door kritiek op het sponsorende regime of door onderzoek naar politiek en religieus gevoelige onderwerpen. Davidson: “Op veel toonaangevende universiteiten is dit niet langer een mogelijk scenario, maar een waarschijnlijk scenario.” De betreffende paragraaf kan ik aanbevelen bij het bestuur van de Universiteit Leiden, dat de leerstoel voor Oriental Studies laat sponsoren door de sultan van Oman.
De Golfstaten investeerden daarnaast veel in eigen land — in de bouw van hotels, in petrochemische complexen, of in de vorming van vrijhandelszones. Essentieel in het voortbestaan van de sjeiks waren ook de militaire bases, die westerse landen langs de Golf mochten aanleggen. Een Amerikaans of Brits contingent in de achtertuin betekent dat buitenlandse of binnenlandse vijanden niet zo eenvoudig het land kunnen overnemen.
De overlevingsstrategie van de Golf-monarchen heeft echter zijn grenzen en risico’s, zo luidt de hoofdboodschap van Davidson. Het onderliggende probleem is het slinken van de olievoorraden. Het zeer autoritair geregeerde Bahrein heeft weinig olie meer over. Ook in Oman en zes van de zeven Verenigde Emiraten droogt de olievoorraad op. Koeweit en Saoedi-Arabië hebben nog wel een buffer. Vooral de Saoedi’s moeten echter rekenen op groeiende kosten om hun luxe welvaartsstaat op peil te houden. Eigenlijk verkeert alleen Qatar nog in een riante positie dankzij een laag inwonertal en een reusachtige gasbel onder het woestijnzand.
Een ander probleem voor de sjeiks is dat sommige reddingsmiddelen weer nieuwe problemen veroorzaken. De aanleg van grote hotels, shopping malls en sportcomplexen trekt veel westerse toeristen. Maar hun leefstijl botst weer met de streng-religieuze waarden van de eigen bevolking. De machthebbers presenteren zichzelf graag als beschermers van de zuivere islam, maar dat schuurt met het alcoholgebruik en de prostitutie, die ze via het toerisme importeren.
Davidson gaat ook uitgebreid in op de enorme verspilling aan middelen, mede veroorzaakt doordat de sjeiks aan niemand verantwoording schuldig zijn. Ze wedijveren met elkaar bij de bouw van grote projecten, zoals internationale vliegvelden en prestigieuze torens. Kritiek uit de bevolking kopen ze af met loonsverhogingen voor het opgeblazen ambtenarenapparaat of door het uitdelen van stukken land aan de eigen burgers. Belangrijke problemen blijven ondertussen liggen, zoals de discriminatie van niet-staatsburgers. Grote groepen inwoners zijn afkomstig uit de regio, maar krijgen niet de nationaliteit van het betrokken land en missen daardoor de bijkomende voordelen zoals goedkope huizen en riante uitkeringen. In sommige landen speelt (Bahrein en het oosten van Saoedi-Arabië) ook de achterstelling van de sjiitische minderheid.
De sjeiks hebben de ‘Arabische Lente’ van 2011 overleefd, maar dat ging niet zonder problemen. Met name in Bahrein en in mindere mate in Oman en Saoedi-Arabië werden de volksbewegingen met harde hand neergeslagen. Davidson betwijfelt of de sjeiks in staat zullen zijn om hun absolute macht nog lang te handhaven. Het geld om onrust onder de eigen bevolking af te kopen of neer te slaan raakt gewoon op. Als gevolg van moderne technieken vallen het nieuws en de social media steeds moeilijker te controleren. Een minpunt voor de sjeiks, schrijft Davidson, is bovendien dat ze ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ zijn beland door in eerste instantie partij te kiezen voor onpopulaire dictators als de Egyptische ex-president Hosni Mubarak.
Alleen het rijke Qatar koos via nieuwszender Al-Jazeera partij voor de revoluties. De zender levert daarentegen nauwelijks kritiek op de machthebbers aan de Golf. Dat leidt, aldus de auteur, tot een groeiende argwaan tegen het regime in Qatar. Over de coalitie tussen de emir van Qatar en de Moslimbroederschap had ik overigens graag iets meer willen lezen bij Davidson. Deze beweging heeft het ondertussen verbruid in de Verenigde Arabische Emiraten. Daar treedt het regime nu op tegen onduidelijke en volgens velen verzonnen en onbewezen complotten van de Moslimbroeders. Het showproces tegen 94 ‘samenzweerders’ kwam te laat om nog een plaatsje in het boek te vinden.
Davidson is stellig in zijn voorspelling van de ondergang van de Golf-monarchieën. Vager blijft hij, ondanks de titel van zijn boek, over wat er gebeurt ‘na de sjeiks’. Krijgen streng-religieuze krachten in de regio nog meer invloed? Of grijpen democratische stromingen hun kans? En hoe zullen omringende grootmachten en/of olie-afnemers (Iran, het Westen, China) reageren op een kladderadatsch in de woestijn? Davidsons glazen bol reikt niet verder dan het einde van de sjeiks. Desondanks kan ik zijn boek in alle opzichten aanraden.
Christopher M. Davidson: After the Sheikhs. The Coming Collapse of the Gulf Monarchies. Uitg. Hurst & Company, Londen.
PS: Christopher Davidson is op Twitter actief als @dr_davidson.