De brandweerlieden van nu kunnen de brandstichters van morgen zijn
Door Carel Brendel, 18 september 2010
Kromzwaard is overal. Een tekening van een shariazwaard dat de Amerikaanse vlag doorklieft staat bij een opiniestuk van James Woolsey, Andrew McCarthy en Harry Soyster in de Washington Times. Het drietal treedt op als vlaggendragers van een onderzoeksteam dat namens The Center for Security Policy een rapport heeft gemaakt over de invloed van de politieke islam in de Verenigde Staten.
De sharia vormt een bedreiging voor Amerika, concludeert de denktank. De ideologie achter de islamitische wetgeving moet even fel worden bestreden als het communisme, de grote vijand tijdens de Koude Oorlog. Deze onheilsboodschap komt niet van de geringsten. Woolsey was inlichtingenchef onder de Democratische president Bill Clinton. McCarthy fungeerde in New York als aanklager in het proces tegen de ‘blinde sjeik’ Omar Abdel-Rahman, de man achter de eerste terreuraanslag op het World Trade Center in 1993. Soyster was hoofd van de militaire inlichtingendienst.
Het rapport van de conservatieve diehards is onderbouwd met veel feitenmateriaal. Voor een deel is dat afkomstig uit het proces tegen de Holy Land Foundation. Deze islamitische stichting zamelde 12 miljoen dollar in voor de Palestijnse terreurbeweging Hamas. Tijdens deze rechtszaak werd het Amerikaanse netwerk van de Moslimbroederschap blootgelegd. Zo bleek dat de invloedrijke Council on American-Islamic Relations (CAIR) – voor de buitenwacht een ‘neutrale’ lobbygroep – is opgericht door topfiguren van de Moslimbroeders, en nauwe banden onderhoudt met Hamas.
Het shariarapport heeft een alarmistische ondertoon. De makers willen politiek en media wakker schudden. Ze waarschuwen voor de groeiende invloed van de islamisten in de Amerikaanse samenleving. CAIR en andere mantelorganisaties van de ‘gematigde’ Moslimbroeders staan in Washington namelijk in hoog aanzien. Ze zijn prominent aanwezig op de jaarlijkse iftar in het Witte Huis. De huidige president Barack Obama lijkt nog meer dan zijn voorganger George Bush jr. geneigd om af te gaan op hun adviezen en hen in te schakelen in de dialoog met de moslims in binnen- en buitenland. Tot groot verdriet van Woolsey c.s. die vrezen dat de Amerikaanse Constitutie wordt uitgehold door concessies aan de islamitische sharia.
Kromzwaarden staan ook al op de cover van The new Muslim Brotherhood in the West van Lorenzo Vidino. Deze Amerikaanse onderzoeker geldt als een van de grote experts als het gaat om deze beweging. Ook Nederlandse media raadplegen hem regelmatig als kenner van hun internationale vertakkingen.
Vidino’s boek is minder alarmistisch en meer analytisch. Ook hij is kritisch over de naïviteit, waarmee Amerikaanse en andere Westerse overheden de Moslimbroeders tegemoet treden. Anders dan de hardliners rond Woolsey en de naïvisten rond Obama probeert Vidino echter tot een realistische omgang te komen met de belangrijkste stroming binnen de politieke islam.
De Moslimbroederschap (Al Ikhwan al Muslimeen) is in 1928 in Egypte opgericht door Hassan al Banna, de grootvader van ’bruggenbouwer’ Tariq Ramadan. De Ikhwan wilden in plaats van het Britse kolonialisme een terugkeer naar het kalifaat en herinvoering van de sharia. Bij de opbouw van zijn beweging liet Al Banna zich inspireren door de massaorganisaties, zoals die destijds door de fascisten en communisten werden opgezet. De Moslimbroederschap kon en kan nog steeds steunen op een actieve en bewuste voorhoede. Ook de oprichting van allerlei ’frontorganisaties’ voor studenten, vrouwen, wetenschappers en voor allerlei deelgebieden doet denken aan het leninisme.
De Moslimbroeders van het eerste uur sloten geweld niet uit. Dat leidde tot diverse botsingen met de Egyptische machthebbers. Een deel van de aanhang radicaliseerde. Hun ideeën vormden de inspiratiebron voor het terreurnetwerk Al Qaida. De grote meerderheid koos echter voor een niet-gewelddadige tactiek om het onveranderde einddoel, een islamitische staat gebaseerd op de sharia, te bereiken.
Als gevolg van de vervolging door de Egyptische overheid weken veel Moslimbroeders uit naar het Westen. De beweging had daarnaast aanhang onder Arabische studenten aan westerse universiteiten. Uit deze kring kwamen de grondleggers van wat Vidino ‘de Nieuwe Moslimbroederschap’ noemt.
Wat begon als support voor de geestverwanten in Egypte groeide uit tot een nieuwe, aan de westerse omstandigheden aangepaste beweging, die kansen zag om de politieke islam vaste voet te bezorgen in Amerika en Europa. Met ijver, geduld en pragmatisme – en dankzij ruimhartige financiële steun uit Saoedi-Arabie en de Golfstaten – hebben de grondleggers in de afgelopen decennia hun netwerk opgebouwd.
Van een centraal geleide internationale organisatie is echter geen sprake. De Moslimbroeders kennen geen Komintern. Soms werken organisaties elkaar zelfs tegen. Wel zijn ze met elkaar verbonden door de ideologie van de politieke islam. De in Qatar wonende Yussuf al Qaradawi geldt als de onbetwiste geestelijk leider van de beweging in het Westen. Vidino gaat uitgebreid in op zijn ideeën over geweld, democratie en geloofsafval. Zijn conclusie: Al Qaradawi is allerminst gematigd.
De invloed van de Nieuwe Moslimbroederschap verschilt per land. In de Verenigde Staten slaagden ze erin een prominente positie op te bouwen. Na 11 september presenteerden ze zich als het gematigde geluid. CAIR en andere organisaties veroordeelden de aanslagen door Al Qaida. Overheden op zoek naar gematigde gesprekspartners gingen graag in zee met de vaak niet als zodanig herkenbare Moslimbroeders. Soms leidde dat tot wrijvingen, beschrijft Vidino, omdat de ‘gematigde’ partners minder stellig bleken in het afwijzen van geweld door Hamas.
Ook de Britse Labour-regering bleek bereid om organisaties van de Moslimbroederschap te faciliteren. In de Engelse steden steunt de beweging op militanten van Jamat-e-Islami, een zusterpartij van de Ikhwan. Seculiere immigranten waarschuwden tevergeefs, dat de Moslimbroeders slechts een deel van de moslims vertegenwoordigen.
In andere Europese landen kostte het de broeders meer moeite om door te breken. Toch hebben ze met name in Frankrijk, Duitsland en België een stevige positie gekregen, ten koste van de op het moederland (Turkije en Marokko) gerichte traditionele moskeeverenigingen. Vidino beschouwt de Turkse organisatie Milli Görüs als een zusterbeweging van de Moslimbroeders.
Nederland komt kort aan bod in Vidino’s boek. Hij noemt de AIVD als een van de geheime diensten, die onderkent dat de Moslimbroeders op termijn een gevaar kunnen vormen voor de democratische rechtsorde. Een kritische noot is er voor oud-minister Ella Vogelaar, die in 2007 FION-voorzitter Yahia Bouyafa, leider van het Nederlandse netwerk van de Moslimbroeders, als gesprekspartner accepteerde namens de Contact Groep Islam. Vogelaar, aldus Vidino, was niet in staat de door de AIVD aangeleverde informatie naar waarde te schatten.
De organisaties van Bouyafa vormden volgens Vogelaar geen gevaar voor de nationale veiligheid. Vogelaar onderkende niet dat er nog een andere categorie bestaat, aldus Vidino: “Personen en organisaties die niet betrokken zijn bij terroristische activiteiten en geen direct gevaar vormen, kunnen een agenda en een ideologie hebben die onverenigbaar is met het doel van de Nederlandse regering om de integratie te bevorderen.”
Vergeleken met de buurlanden is de invloed van de Nieuwe Moslimbroeders in ons land kleiner, hoewel voorman Bouyafa een tijd aan tafel mocht zitten met de minister. De FION-voorzitter speelde bovendien een rol in de permanente ruzies binnen de moslimomroep. Daarnaast kwam de FION (niet) in het nieuws door de bouw van een nieuwe moskee in het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart. Ook hier speelden fondsen uit de Golf een rol. De bouwkosten (2 miljoen euro) worden bekostigd door een schenking van 2 miljoen euro van de Qatar Foundation. De Nederlandse tak heeft hoe dan ook een hoog Slotervaart-gehalte gekregen, want ook Mohammed Cheppih van de Poldermoskee onderhoudt banden met de beweging.
Het dilemma van Vogelaar speelt overal in het relaas van Vidino. De goed georganiseerde Moslimbroeders bieden zich aan als bondgenoot tegen het terrorisme van Al Qaida. Ze worden ingezet in de strijd tegen radicalisering. De auteur noemt een succesvolle actie rond de moskee in Finsbury Park in Londen, waar de Muslim Association of Britain (MAB) de terreurprediker Abu Hamza wist te verjagen.
In Frankrijk leken organisaties van de Moslimbroederschap een ideale medestrijder tegen criminaliteit en geweld in de Parijse voorsteden. Hier komen echter ook minder positieve geluiden. Het geweld nam niet af, maar de greep van de fundamentalisten op het leven in de banlieues zou ondertussen zijn verstevigd.
Vidino sluit – in navolging van de Franse islamkenner Gilles Kepel – niet uit dat onderdelen van de Moslimbroederschap op den duur de liberale westerse democratie zullen omarmen. Maar zolang dat niet het geval is, raadt Vidino aan om de beweging kritisch en realistisch te benaderen. Ondanks bezweringen over democratie blijft de ideologie ondemocratisch, en de afwijzing van geweld halfhartig, oordeelt de auteur.
Volgens Vidino kan het soms nuttig zijn om in zee te gaan met de Nieuwe Moslimbroeders in het Westen. Maar westerse regeringen doen er verstandig aan om deze beweging niet als de enige vertegenwoordigers van de moslims te erkennen. Versterking van de beweging door middel van subsidies raadt hij sterk af. Want de brandweermensen van nu kunnen de brandstichters van morgen zijn.
Lorenzo Vidino, The New Muslim Brotherhood in the West. Columbia University Press, $29,50.